Een dier, een mier en een kleine koning.

Soms lopen de producties wel eens door elkaar. Het vertrek van de mier is aan het repeteren, De zaak van de dieren tegen de mensen is volop aan het spelen in de grote zaal en Kleine Koning December doet zijn eerste stapjes. Dan kluts je door overhaast, de titels wel eens door elkaar en dan heb je het over … het vertrek van de dieren of De zaak van de mier. Eén ding is duidelijk, ’s morgens sta ik voor de klas met een voorbereiding rond De zaak van de dieren tegen de mensen. De mier krijgt na de kerstvakantie zijn (haar?) kans. Het blijft elke ochtend spannend afwachten wat voor groep ik voor me krijg. Soms kan ik de sfeer wel een beetje inschatten omdat ik veel scholen ken, maar toch, dat jonge volkje verandert elk jaar en dan blijkt, wat ik dacht te kennen, toch helemaal anders! Routine en vanzelfsprekendheid zijn uit den boze, een perfect recept om deze seniorenkop scherp te houden.

Vrolijk

Zonder enige moeite duik ik terug in mijn eigen puberjaren, zit ik terug te dromen op de schoolbanken, voel me meegetrokken van hoogtes naar laagtes, overgevoelig, dus vlug wegvluchtend in donkerte. Als ik naar de pubers van vandaag kijk zie ik veel vrolijkheid. Onhandig ja, maar wel vrolijk. Het groepje jongens (één meisje) van een beroepsschool hadden met veel gestommel en gestoei eindelijk hun stoelen in een halve cirkel gezet. Ze zaten afwachtend te ginnegappen tot ik zou beginnen. Ik vertel, vertel over hoe een voorstelling tot stand komt, hoe kwetsbaar acteurs zijn voor lawaai of onrust in de zaal, ik stel vragen, zij stellen vragen, we denken na, we discussiëren, er is een wisselwerking waarbinnen alles kan. Ik huppel na een uur de klas uit, vol adrenaline, goesting, goeie moed.

Een andere week

Ik kijk hen aan, zij staren naar mij, ik spreek, geen reactie, ik herhaal, ik vraag om te knikken of teken te doen als ze me niet verstaan, een klein beetje dooi treedt in, uit ongemak ga ik harder praten, explicieter, maak mezelf wijs dat ze me dan wél verstaan! Onzin. Dit zijn jongeren die amper 4 of 5 weken in dit land zijn, sommigen een paar maanden. Hun taal is Arabisch of Russisch, Roemeens, Turks, Spaans … Hun dagdagelijkse lesgevers kennen het vak, dompelen hen elke dag van de week onder in een taalbad. Ik sta te stuntelen, krijg op de valreep nog wat tekeningen en woorden (groot uitgeprint) in mijn handen geduwd: laat hen veel beelden zien, dan lukt het wel! Als je dan aan een 17jarige de foto van een vlieg laat zien om duidelijk te maken dat je het over een vlieg hebt … dat is wennen. Voor de 2e groep had ik me al iets beter gewapend, wist beter de foto’s en onbekende woorden te hanteren en heb met handen en voeten, springend, bukkend, hinnikend, blaffend en sissend, mijn uitleg gedaan. We hadden plezier en ja, die vrolijkheid hield de deur open. Op die manier konden we bij elkaar binnen komen (denk ik), konden we elkaar een beetje begrijpen.

Twijfels en vragen

Terug op straat danste de twijfel wild door mijn hoofd. Je voelt je gefrustreerd, machteloos en dom zonder gemeenschappelijke taal, je beseft hoe essentieel die taal is voor hen, voor jou, voor iedereen. En dan denderde er nog honderd vragen door mijn kop zoals: wat nemen zij mee van een theaterbezoek? Hoe komt dit theaterverhaal bij hen binnen? Welke gedachten gaan er door hun hoofd? Hoe eenzaam is het in een hoofd zonder woorden die uitdrukken wat je voelt of gewoon kwijt wilt? Wat kunnen wij daaraan doen? Hoeveel geduld hebben zij, hebben wij? Wat doen we met onze theatervoorstellingen voor deze jongerengroepen? Moeten ze mee met de grote hoop of gunnen we hen toegankelijker materiaal? Gunnen we hen de tijd om te leren?

Nooit hetzelfde,

6de leerjaar, kinderen nog, geen twijfels, geen angstige onzekere blikken, totaal anders dan de jongeren die ik net beschreef. Ze wachten af, maken oorverdovend lawaai met het gekras van stoelpoten, geschuifel van boekentassen, elkaar duwen en stoten enz. Ik wacht ook af tot er een of andere rust te bespeuren valt en van die paar seconden maak ik gebruik om erin te vliegen en de situatie onder controle te krijgen. Ze luisteren, zetten stoelen, ruggen en boekentassen recht. Ze kijken me nieuwsgierig aan. Ze vertellen over dieren, over hun ervaringen, ze delen hun overtuiging (vlees of geen vlees eten, dieren slachten, mag dat, bedreigde diersoorten enz.) Na de gezamenlijk intro van vertellen en vragen stellen en beantwoorden, maken ze groepjes waarbinnen ze bespreken wie de advocaat is, wie de getuige. Ze maken een kort pleidooi en brengen dit vol overtuiging voor hun klasgenoten. Deze kinderen hebben het geluk dat ze zich kunnen uitdrukken in een taal die hen eigen is. Morgen zal het weer anders zijn, een nieuwe klas, andere kinderen … het avontuur gaat nog een tijdje door.