De Portretterie: Een Ode aan de Onbekende
Hanneke Paauwe gaat in Antwerpen op zoek naar gezichten die HETPALEIS nog niet heeft gezien.
Voor Idress
Je bent 13 jaar. Je ziet kinderen sterven.
Huizen ontploffen. Mensen verdwijnen. Je bent 13 jaar. Je vertrekt.
Je laat je ouders achter. Je vier zussen. Je kleine broer.
Je loopt. Je rijdt op een paard. Neemt de bus. Bouwt een boot.
Je vertrekt. Steeds opnieuw. Je weet niet waarheen.
Je ziet vreemde landen. Vreemde mensen.
Je hoort talen die je niet verstaat.
Je mist je ouders. Je familie. Je dorp.
Je eet dagen niet. Wordt opgepakt. Gevangen gezet. Vrijgelaten.
Je belt. Je ouders zijn door kogels geraakt.
Moeder in coma. Vader thuis op de bank.
Liggen is alles wat hij nog kan.
Je zwijgt. Houd je sterk. Zoekt een uitweg.
Je betaalt. Je verstopt je onder een truck. Je plast in een fles.
Je eet niet. Dagenlang. Je doet wat ze zeggen.
Je stapt in een trein. Je weet niet waarheen.
Je komt aan in een nieuw land. Je krijgt eten. Opvang.
Je leert een ander alfabet. Een vreemde taal.
Je doet moeite. Je doet moeite. Je doet moeite. Je blijft vreemd.
Je doet je verhaal, maar word je verstaan?
Je mist je familie. Wordt ouder. Studeert verzorging. Krijgt werk.
Je vervangt Pampers. Wast oude billen aan de lopende band.
Je wilt praten, maar de Pampers gaan voor.
Je stuurt geld naar je familie. Je doet je best.
Je ontmoet slechte jongens. Je verliest je werk. Je huis.
Je staat op straat. Mist je moeder. Je zussen. Je vader. Je broer.
Je hebt geen vrienden. Je hebt niks. Wanhoopt. Krijgt hulp. Singh Telecom.
Als je goed bent, dan zeggen de mensen:‘Blijf maar hier.’
Je werkt. Je moet je familie helpen. Een beter leven, dat bestaat.
Je hoopt. Je blijft hopen. Je zussen moeten trouwen. Je familie moet eten.
Je belt. Je zegt: houd de telefoon bij mama’s hoofd.
Je hoort haar ademen. In en uit. In en uit.
Je bidt.
Je doet moeite; je doet moeite; je doet moeite.
Je blijft hopen.
Op een dag ga je terug.
Die dag wordt je moeder wakker. Ze zegt:
‘Ik kom terug om met mijn zoontje te praten.
Idress, mijn jongen. Kom. Ik wil je zien.’
Hanneke Paauwe.