Een wijs grijs echtpaar, ieder een kleinkind aan de hand, haalt kaartjes af aan de balie voor De bus vol leugens. Ze zijn ruim op tijd, ze vallen me op, mooie mensen. De kinderen zijn rustig, een beetje geïntimideerd door de grote ruimte, maar daar komt snel verandering in. De oudste trekt zich los en begint rond te rennen als een jonge hond, de kleinste probeert te volgen, dit lukt niet, laat zich dus op de grond vallen en rolt van puur plezier wat heen en weer. Oma en opa zijn een beetje genegeerd, ik stel hen gerust: kinderen worden altijd enthousiast en heel vindingrijk hier in die grote ruimte, het nodigt uit tot rennen, rollen, kruipen, roepen, laat ze maar, zeg ik, zolang er weinig mensen zijn en je hen niet kwijt geraakt. Stilletjes aan druppelt de rest van het buspubliek binnen. Na het inleidend verhaaltje stapt iedereen de bus in. Oma zit op de eerste rij met een kind weg gestopt in de golf van haar arm, opa vlak daarachter met het andere kind dicht tegen zich aan. Beide kinderen kijken hun ogen uit naar het kleine spektakel, reageren heel voorzichtig, ze zijn super geconcentreerd, ze vergeten af en toe te ademen. Oma en opa volgen elke trek op hun gezichtjes, elke kleine rimpel van verandering in hun reacties. Ze kijken meer naar hun kleinkinderen dan naar het podium. De gespannen, open, glunderende gezichten van de kinderen is inderdaad een voorstelling op zich. Oma laat haar ene arm over de leuning van het bankje glijden en omarmt zo, achter haar, de knie van opa. En zo zit dit viertal een half uurtje innig verbonden gelukkig te wezen. En ik zit erbij en ik kijk ernaar. En ben even gelukkig als zij.