Met de walvisbus op trot

Dagelijks rijdt de walvisbus van school naar school. Zingend, roepend en springend van plezier staren de kinderen naar het water dat uit zijn kop spuit. Onderweg naar de bus, in de gangen van de school, over de speelplaats, op straat klinkt het “walvisliedje” …

Walvis, walvis, lieve vis,
ik wil dat je mond nu open is!!

En dan knijpen ze hun vuistjes krachtig samen, nemen een ‘alsof’ slok water uit de ‘alsof’ zee en scanderen de spreuk om de deur van de walvisbus open te toveren. Mensen op straat kijken glimlachend toe. De boodschappentas gaat tegen de grond, de tijd staat even stil Niemand kan weerstaan aan zoveel lieftallig kindergeweld.

In de bus moedigen de kinderen bange Marc aan, Marc die bang is van zwemmen … je moet het gewoon doen! Je moet zwembandjes aandoen! Je moet het proberen! Je moet niet bang zijn!

Zo gauw de mossel aan het woord komt springt er wel eentje op mijn schoot. Ze moeten niks hebben van dit zure, ongezellige beest dat alleen maar boos en negatief is en alles ‘belachelijk’ vindt.

Stomme mossel! Ga weg!

En dan dobberen ze in stoet terug naar de klas. Alles spettert, glanst en glundert van plezier. Mag ik nog een keer?, vraagt een kleuter me hoopvol, alsof het een kermisattractie was waarbij hij de flosj heeft kunnen pakken en dus recht heeft op een extra rit.

Van walvis naar mier

Nog twee dagen ‘bussen’, daarna begin ik te ‘mieren’. De repetities voor Het vertrek van de mier zijn volop aan de gang. Ik duik af en toe nog es in het originele boekje van Tellegen. Bij de bewerkte tekst voor de voorstelling heb je het beeld nodig. Zolang ik de repetities nog niet kan volgen, maakt mijn hoofd zijn eigen beelden. Ik ben ervan overtuigd dat de beelden die Guy Cassiers en Tim Van Steenbergen in hun hoofd hebben, véél rijker zullen zijn. Daarop baseer ik me om het lesmateriaal te maken en dan plan ik een nieuwe toer langs de scholen, niet met een walvis deze keer, maar met een mier.