Vanochtend overleed kunstkenner Jan Hoet. HETPALEIS treurt maar dankt Jan Hoet omwille van zijn niet aflatende strijd voor de kunsten en talrijke inspiratiemomenten. In 2010 was hij prominente getuige op de allereerste Kinderkunstendag. Zijn bijdrage op die allereerste Kinderkunstendag in 2010 herlezen we met veel dank en een blijvende sympathie.
DE SCHERPE BLIK VAN EEN KIND
Jarenlange ervaring heeft me duidelijk gemaakt dat de relatie tussen kunst en kind niet in enkele woorden of simpele bedenkingen te vangen is, dat ze vele, vaak zelfs tegenstrijdige aspecten bevat.
Met het ouder worden ontstaat een grotere openheid die je doet denken of beseffen dat het beter is om kinderen niet te verplichten naar kunst te kijken of ermee in aanraking te brengen. Je bent veeleer geneigd om naar hen te luisteren en naar hun directe belangstellingspunten te peilen, in plaats van hen zomaar met kunst te overstelpen. Het is verkeerd te denken dat kunst binnen het groeiproces van het kind, bij het vinden van zijn eigen plaats in de wereld, in tijd en ruimte, de centrale factor zou kunnen vormen. Relaties en ontmoetingen met andere kinderen, speelkameraden, buren en kennissen zijn wezenlijk prioritair, confrontaties met uiteenlopende strategieën, handelingen, karakters, belangstellingspunten en bezigheden zijn van essentieel belang voor een kind. Kunstenaars kunnen daar een rol in spelen, maar kinderen doen hoe dan ook ervaring op, of er kunst in het spel is of niet. Ze maken geen onderscheid. Ik meen me te herinneren hoe ik als kind de toenmalige hedendaagse kunstwerken die mijn ouders verzamelden, gewoon onderging. Ik bekeek ze niet als kunst, maar zoals de flora in de tuin of de meubels binnenshuis. Ik verkoos het behangpapier met de paarden, de koets en het bos boven de kunstwerken. Pas toen we beseften dat we alles, behalve de kunstwerken mochten aanraken of als spelobject binnen onze ervaringswereld konden integreren, ontstond geleidelijk de differentiatie tussen de kunst en de rest van onze leefomgeving.
Daarmee wens ik de betekenis van kunst voor het kind geenszins tot iets secundairs of onbelangrijks te reduceren. Kunst draagt bij tot de creativiteit, daagt uit tot vragen, in het beste geval tot heel kritische en fundamentele vragen, zowel over kunst als over de maatschappij, waarin het opgroeiende kind zijn eigen plaats zoekt. Maar wat hebben dergelijke vaststellingen te maken met de concrete relatie tussen kunst en kind? Ze zijn het voorwerp van theoretisch pedagogische bespiegelingen, maar hebben bijzonder weinig voeling met de wereld van het kind zelf. Laat ons proberen om de relatie tussen kunst en kind, in de mate van het mogelijke, vanuit een omgekeerd perspectief te benaderen, vanuit de vaardigheden en de mogelijkheden van het kind zelf. Een gebruikelijke opmerking bij het kijken naar hedendaagse kunst luidt: ‘Dat kan een kind ook.’ Wie een dergelijke uitspraak doet, beseft niet hoezeer hij daarmee, onbedoeld, een verlangen aanduidt dat effectief in veel kunstwerken aanwezig is. Zo zei Picasso ooit dat hij er maar acht jaar over gedaan had om te kunnen tekenen zoals Michelangelo, en maar liefst tachtig jaar om opnieuw te kunnen tekenen als een kind. Er bestaat wel degelijk een spanningsveld tussen de natuurlijke expressie van een ongeschoold kind en het bewustzijn van een kunstenaar die – hoe deskundig en getalenteerd hij ook is – weet dat hij er nooit in zal slagen tot die oorspronkelijke staat en die kinderlijke ongedwongenheid terug te keren. Veel kunstenaars die van tijd tot tijd met jonge kinderen werken, zijn verbaasd dat het zo makkelijk gaat. De kinderen doen het gewoon, op een pure, transparante en natuurlijke wijze. Dat heeft deels te maken met het feit dat kunst, hoe complex ze soms ook mag zijn, in essentie en in haar meest uitgepuurde gedaante een simpel spel is, en dat kinderen de vederlichte ernst van dit spel op intuïtieve manier meteen doorhebben. In het volle besef dat het ‘maar’ een spel is, geven ze niettemin de verbeelding vrij baan, en gaan ze er met de grootste ernst volledig in op. Rond hun dertiende, tijdens de puberteit, gaat die belangeloze openheid, ‘onschuld’ en spontane creativiteit definitief verloren. Dan wordt de beoefening en benadering van kunst heel wat complexer. Met mijn zoon, die me vaak vergezelde wanneer ik tijdens de weekends in het museum was om er gewoon de sfeer op te snuiven of naar de werken te kijken, gebeurde het omgekeerd. Ik herinner me nog hoe hij, terug thuis van een bezoek aan de tentoonstelling van Richard Tuttle, een blad papier nam – ik dacht: hij zal tekenen wat hij gezien heeft, maar hij beschreef het met woorden: “Een streepje in het midden dat eindigt met een krul en daar nog een streepje met een rood puntje op een los velletje papier. Ik hou van Richard Tuttle.” Dat schreef hij, negen jaar was hij toen. Het leek wel een gedicht, zonder te weten wat een gedicht was. En zonder te weten wat kunst was. Wist ik het maar zelf. Intussen deed ik mijn best om het werk van Richard Tuttle te helpen situeren tegen de achtergrond van de minimal art en de Artepovera, zocht ik naar de criteria ervan, wees ik mijn toehoorders op de diepere betekenissen van het kunstwerk als beeldend teken en verlengstuk van de ziel van de kunstenaar en van zijn waarneming. Toen ik de woorden van mijn zoontje las, leerde ik naar het kunstwerk te kijken als naar een gedicht waarin het teken een beweging wordt, een uniek gebaar in de ijle ruimte van het witte blad zoals het danseresje dat met een eenvoudige beweging de hele scène kan vullen.
Hoewel de kunstenaar beseft dat zijn verlangen naar die kinderlijke staat onmogelijk kan vervuld worden, kan hij zich uiteraard wel laten inspireren door het speelse en het frisse karakter van de tekeningen die door kleuters en jongeren gemaakt worden. Hij kan het ludieke aspect en de zin voor het wonderlijke transponeren naar het eigen werk. Voor kunstenaars uit de Cobrabeweging, zoals Lucebert en Karel Appel, vormden kindertekeningen rechtstreekse inspiratiebronnen, maar ook als de link minder evident is, is het verlangen naar het directe gebaar, het onmiddellijke omzetten van een observatie of losse gedachte in een lijnenspel of compositie dikwijls bij de kunstenaar en in het werk aanwezig. In die zin kan het in contact brengen van kinderen met kunst uiterst vruchtbaar zijn voor kunstenaars, pedagogen, museummedewerkers, en iedereen die met hedendaagse kunst te maken heeft. Het kan ons in het beste geval aanzetten om al te zware kunsthistorische of theoretische ballast af te gooien, om met een verwonderde, frisse, scherpe blik naar kunst te kijken vanuit het idee van kindertekeningen. Intussen kan het kind met zijn door ons zo benijde ongedwongenheid op een naar speelse wijze zijn eerste stappen te zetten in die grote, complexe wereld van hedendaagse kunst en van onze wereld zelf. Vanuit een dergelijke aanpak is de wisselwerking tussen kunstenaars en kinderen een spannend avontuur waarvan de uitkomst nooit op voorhand vastligt.
En hier denk ik terug aan mijn zoontje van negen. Die, enkele dagen nadat hij het werk van Tuttle beschreef, een blad nam en er een grashalm op kleefde. Een daad waar kunsthistorici, kunstpedagogen en museumdirecteuren wellicht maar al te graag zouden op reageren als de zovelen die het praten van een kind kinderpraat vinden.
Jan Hoet