Er was dat meisje. Een spierziekte dwong haar onwillige benen tussen twee looprekjes. Haar vriendjes, de ene al wat vlotter dan de ander, brachten allemaal een bezoekje aan de walvisbus. Toen de walvis water omhoog spoot, steeg er, samen met het water, een wolk van plezier de lucht in. Krukken werden opzij gelegd. Sterke armen en veilige handen van zorgzame begeleiders gaven alle kinderen een veilige plaats in de bus … langzaam zo snel als zij en wij konden.
Er was: is dus dat meisje. Haar twee looprekjes blijven buiten staan. Ze zit tussen haar vrolijke lotgenoten, op een bankje, leunend tegen een warme schouder. De kinderen glunderen, genieten, luisteren en lachen. Het verhaal in de bus is verteld en iedereen sukkelt de bus weer uit. Diezelfde sterke armen en veilige handen staan klaar en vangen op. Zij komt als laatste, want ze wil zoveel mogelijk alleen doen. Dat vraagt tijd. Ze kan verbazend veel alleen. De hele groep loopt al een paar meter voor haar uit. Bij haar gaat het gewoon wat langzamer. Dat maakt haar niet minder vrolijk. Links en rechts een looprekje, en daar huppelt ze tussenin. Ze lacht, ze zingt, ze rent vooruit en trekt bijna die twee looprekjes achter zich aan. Soms wil een been plots niet meer en dan stopt ze even, zoekt terug haar evenwicht, het juiste ritme, links, rechts, links, rechts en verder maar weer. En ze zingt, ze zingt voor zichzelf, voor haar onwillige benen, voor ons, ze zingt … dobberen, dobberen, dobberen … en ik slik en sluit haar in mijn hart.
Er was dat jongetje. Hij was klein, snel, grappig. Je merkte hem amper op! Soepel en slim schoot hij overal als een pijl uit een boog doorheen. In de klas spelen we, voor we de bus instappen, een aantal “doen alsof” spelletjes … doen alsof je bang zijn, alsof je heel sterk zijn, alsof je mooi kunt zingen enzovoort. Als de dag een beetje mistig begint, komt op dat moment de zon binnen gluren. Met een groepje kleuters ” doen alsof” kleurt je dag. Ik ben al bijna twee maanden aan het kleuren! De onbekommerde overtuiging waarmee ze “spelen” is hartverwarmend en hoopgevend.
Er was/is dus dat jongetje. Snel, slim, grappig. Zonder nadenken duikt hij in zijn wonderlijke fantasie en speelt! Wat hij dan laat zien is zo origineel en opvallend. Zelf is hij zich daar niet van bewust, hij wil niks bewijzen, hij zoekt niet naar aandacht. Het komt uit zijn diepste zelf vlot omhoog gekropen en het ontplooit zich voor mijn ogen. En het is prachtig. Ik probeer hem niet alle aandacht te geven. Er zijn twintig anderen die even hard hun best doen! Maar mijn hart barst van blijdschap en plezier om zoveel talent en humor. Bij die allerkleinsten zou ik anders nooit meteen over talent spreken, omdat het allemaal nog zo pril is en omdat ze bijna allemaal sowieso leuk en grappig zijn. Maar hij is echt bijzonder. Bij het instappen in de bus zet ik hem in mijn buurt, benieuwd naar zijn reacties tijdens het verhaal. Plots is het een klein, bang, gevoelig jongetje. Hij verroert zich niet, hij neemt het hele verhaal in zich op en kijkt en kijkt met grote ogen, 100% geconcentreerd. fantastisch, denk ik, die concentratie en aandacht, gecombineerd met zijn gevoeligheid en zijn oeverloze, slimme fantasie … daar kan een boeiend acteur uitgroeien. Zou dat lukken als je in een donker, arm stadsgedeelte woont? Als je uit een ver land komt? Als broertjes en zusjes thuis ook vechten om aandacht, eten, kleren en studiemogelijkheden?? Dat moet toch kunnen!!?
Er was dat meisje. Ze lag plat op haar rug op betonnen, vuile tegels van een veel te grote speelplaats. Een stuk of vier, vijf kinderen rolden over en tegen haar aan. En ik stond erbij en ik keek ernaar.
Er was/is dus dat meisje. Ik pluk haar van de grond, zet haar rechtop en stuur die wilde bende terug naar een ander spelletje. Het meisje duwt haar kleine handje in de mijne en blijft resoluut naast me doorstappen, niet van plan me los te laten, dat voel je aan zo’n handje. Zo loop ik met haar over de speelplaats. Ze is zo klein. Ik kan me niet voorstellen dat ze al de leeftijd heeft om in de kleuterklas te zitten. Ik vraag aan één van de verantwoordelijken hoe oud dit kleintje wel is? … dat weet ik niet, maar ze heeft geloof ik een of ander groeiprobleem … misschien een dwergske of zo …? Dit vage antwoord maakt me stil. Ik loop verder. Ik zie dat ze inderdaad kromme beentjes heeft, ze waggelt als een klein eendje. Haar hoofdje is te groot voor het kleine lijfje, haar blik te oud voor, ja, voor wat, voor een peuter, een kleuter, een kind? Ze knijpt haar ogen een beetje dicht, waardoor ze nog bozer en vijandiger alles in zich opneemt vanonder haar te grote muts met te lange flappen. Er komt geen glimlach over haar mond. Ze is kwaad, kwaad, kwaad … en stil. En vooral dat stille is beangstigend. Geen kuchje, lachje, pijntje, zuchtje, alleen dat stille kleine vijandige stappen, naast een vreemde vrouw (ik… ). Na een tijdje verdwijnt ze met een paar groteren in de massa. Ik blijf over de speelplaats lopen en bekijk met een klein hart deze harde, drukke, betonnen wereld. Plots staat ze weer voor me, ogen vol tranen, wangen vol tranen, blik boos … en stil. Ze verwacht iets van me, ik weet niet meteen wat. Ze zoekt mijn ogen, hoog boven haar. Door haar tranen heen staart ze me aan. Ik buk me zodat we op gelijke hoogte komen. Ze drukt zich tegen me aan en blijft zo staan, stil, doodstil, met altijd die woedende tranen. Ik houd haar in mijn armen en kijk hulpeloos om me heen op zoek naar iemand die dit wezentje toch beter moet kennen en troost kan bieden, iemand die haar misschien begrijpt. Niemand? … in de klas kan ze best venijnig uit de hoek komen …, zegt iemand me. De meeste kinderen kijken ook niet nààr haar, maar op haar néér, letterlijk en figuurlijk bijna. Je zou al van minder “venijnig” uit de hoek komen toch? De bel gaat en ze loopt als een klein robotje mee met de massa … die weg kent ze. Dan is ze verdwenen, opgeslokt door alles wat voor haar te groot en te snel is.
Een rijtje andere wilde wereldverbeteraars staat klaar om samen met mij naar de bus te gaan. Ik neem het kleine dwergmeisje mee in mijn hart … en hoop dat ik haar over een paar jaar tegenkom op weg naar een theaterbus of theaterzaal … en dat ze door haar eigen stilte heen gebroken is en dat ze … dat ze … lacht. Dat hoop ik echt. Er zijn leerkrachten die vol zon en gezonde overmoed hun klasjes door de dag loodsen, hen dingen leren die ze nergens anders kunnen kopen: humor, warmte, aandacht. Het zijn mensen waar ik oneindig veel respect voor heb. Het zijn deze grote mensen die in de harten van die kleine mensen de basis leggen voor een andere maatschappij, een maatschappij waar je met elkaar praat en naar elkaar luistert, waarin je voor elkaar zorgt en waarin je je andere, verschillende zelf mag zijn.
Er is theater dat troost en verbindt, theater dat mensen samen brengt, hoe verschillend ze ook zijn, hoever hun thuisland ook is, theater dat frisse lucht blaast over de speelplaats.
Er zal zijn …